De vlag mocht uit in 1991, want Bugatti bestond opeens weer. Op de 110e geboortedag van Ettore Bugatti werd in de Parijse wijk La Défense een nieuwe supersportwagen getoond die zijn familienaam droeg. Het toepasselijk EB110 genoemde model was even felblauw van kleur als Bugatti’s vooroorlogse racers en de ontwerpers hadden de grille traditiegetrouw in de vorm van een hoefijzer gebogen. De autowereld reageerde verrukt en het plan van de Italiaanse zakenman Romano Artioli om het merk van zijn dromen tot leven te wekken leek helemaal te zijn gelukt. Een kleine smet op de feestvreugde was dat de orderboekjes die hij had klaargelegd maar niet vol raakten. Opmerkelijk, in een tijd waarin supercars (F40, 959, Diablo) nog helemaal je van het waren. Op de Autobahn wilde de EB110 met zijn zesliter V12 en vierwielaandrijving best een leuk partijtje meeblazen.
Tweede model was de EB112
Artioli koos de aanval als verdediging, en lanceerde een tweede model. Geen supersportwagen, maar een supersedan. Een auto die de machtige aandrijflijn van de EB110 combineerde met de ruimte, de luxe en het comfort van de beste limousines ter wereld. De afgrijselijk moeilijke taak om voor deze automobiel de juiste carrosserie te ontwerpen, kwam in handen van een kundig man: Giorgetto Giugiaro. De Italiaan, wiens grootste succesnummers een bijzonder strakke vormgeving kenden (Golf, Panda, Delta, Esprit, M1), verwijderde voor het tekenen van de Bugatti supersedan alle linialen uit zijn atelier, omdat hij zich had laten inspireren door de ronde vormen van Bugatti’s uit vroeger tijden. Het was vooral de fabelachtig mooie, sensueel met haar achterwerk heupwiegende Atlantic uit 1938 die Giugiaro verleidde om de EB112 even weelderig als wulps te maken. Het resultaat was echter vooral groot, want de kunstig gekromde lijnen namen hun tijd om vanaf de voorbumper omhoog te kruipen, en vanaf het dak weer naar de achterbumper af te dalen. De EB112 oogde hierdoor nog enormer dan de vorstelijke vijf meters die hij in werkelijkheid telde.
De spreekwoordelijke lichtgewicht souplesse van de traditionele Bugatti’s was bij de EB112 ver te zoeken, waardoor de beoogde supersedan eerder kalme luxe dan venijnige snelheid uitstraalde. Door zijn formaat riep hij zelfs associaties op met de Bugatti Royale uit de jaren 20 van de vorige eeuw. Die fabelachtig kostbare auto bouwde Ettore Bugatti in een poging de aristocratie uit hun Rolls-Royce’s te krijgen. Dat plan mislukte jammerlijk, want van de geplande 25 exemplaren bouwde Bugatti er slechts zes, waarvan hij er bovendien maar drie daadwerkelijk verkocht – wat nog altijd meer is dan het ene, conceptuele exemplaar dat Bugatti, of eigenlijk Giugiaro, van de EB112 bouwde.