Bij elk kampeeruitje staat Wim Brock telkens voor hetzelfde luxeprobleem: welke auto uit zijn oldtimercollectie dient dit keer als motorisch trekpaard voor zijn Eccles-caravan uit 1926? De vierzits T-Ford Touring uit 1919 of toch de net iets elegantere ‘Laurel & Hardy’ tweezits cabrio uit 1927? Vanuit historisch perspectief vallen ook de A-Ford uit 1930 en de Morris 8 uit 1939 niet eens uit de toon.
In het uiterste geval is de nagebouwde Ford TT-bus – een replica van de Zutphen Eefde Gorsselsche Omnibus (Z.E.G.O.) uit 1924 – ook nog een mogelijkheid, want dan kunnen zijn vrouw, zijn zoon, de twee dochters en de acht kleinkinderen allemaal tegelijk mee naar de camping. Net zo gezellig.
Verzameling Wim is heel groot
Met de toch al aanzienlijke opsomming van zijn Britse en Amerikaanse klassiekers zijn we trouwens nog niet eens op de helft van Wim Brocks imposante collectie, die je gerust ‘eclectisch’ kunt noemen. Het is een op het eerste gezicht onsamenhangend ratjetoe van auto’s, motorfietsen, brommers en bij elkaar gesprokkelde brocante spullen dat, ondanks de grote verscheidenheid in herkomst en leeftijd, op wonderbaarlijke wijze een symbiotisch geheel vormt. Maar tegelijk vraagt de bonte mix om een verklaring.
“Na mijn pensionering kwam ik gaandeweg tot de ontdekking dat ik me toch het prettigst en meest ontspannen voelde bij het bouwen en restaureren van voertuigen waar veel hout in verwerkt was”, verklaart de eigenaar van het gelijknamige Zutphense houtbewerkingsbedrijf, waarvan zijn kinderen inmiddels de bedrijfsvoering hebben overgenomen. “Conclusie: tussen plank en zaagsel liggen mijn wortels en nergens anders. Vandaar ook mijn voorliefde voor Britse en Amerikaanse auto’s uit de jaren 20 tot en met 40 van de vorige eeuw, waarvan de basisconstructie in hout een wezenlijk onderdeel van het koetswerk uitmaakt. Daaraan voorafgaand zijn er een heleboel andere restauratieklussen de revue gepasseerd, vandaar ook het allegaartje wat je hier aantreft.”
Een fascinatie voor oude technieken en materialen had hij altijd al, vertelt Wim. “Objecten die we nu als vanzelfsprekend beschouwen, maar waarin jaren van denk- en tekenwerk zijn gekropen. Ik vind het boeiend hoe mensen vroeger nadachten over de vorm en de samenstelling van een bepaalde constructie. Wat je hier ziet staan is de opsomming van allemaal leermomentjes. Ook al heb ik ergens weinig verstand van, ik blijf gewoon klooien tot ik het goed heb. Alles moet gewoon kloppen, tot in de kleinste details. Zo eigenwijs ben ik dan ook wel weer.”
Houtkennis vereist voor restauratie
Johann Wolfgang von Goethe wist het al rond 1800: In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister. Wat zoveel betekent als: binnen de beperking toont zich pas de ware meester. Feit is wel dat er in de oldtimerwereld heel wat zelfverklaarde meesters rondlopen die hun eigen beperkingen niet kennen, waardoor het kostenplaatje al snel de pan uit rijst, vaak in gelijke tred met de wanhoop om een onafwendbare mislukking. Wim Brock: “Dat is voor mij ook het uitgangspunt bij elk restauratieproject: auto’s waar veel laswerk aan zit, komen er a priori niet in. Aan klein las- of plaatwerk durf ik me nog wel te wagen, maar als de bodem of het chassis totaal verrot is, begin ik er gewoon niet aan. Het houtwerk doe ik natuurlijk wel allemaal zelf. Alle stielkennis die ik de voorbije vijftig jaar opdeed als meubelmaker en timmerman komt daarbij van pas. Het bewerken van hout is heel precies werk; je moet het als het ware kunnen ‘lezen’. Hout is en blijft een levende materie die bij wisselend weer en variërende temperaturen voortdurend uitzet en krimpt.”
Dit komt erop neer dat je met de maatvoering zorgvuldig en secuur te werk moet gaan, legt hij uit. “Voor de houten spaakwielen van de vroegere T-Ford-modellen tot bouwjaar 1926 kun je dus niet zomaar een stuk vuren, grenen of eiken gebruiken, want dat is wel hard maar niet taai. Daar moet je dus essen of esdoorn voor aanwenden, of vergelijkbare houtsoorten als Amerikaans hard maple of hickory. In de jaren 30-bus zit meer dan een kuub essenhout verwerkt. Voor de vloerbalken heb ik douglashout gebruikt, een van de hardste Europese naaldhoutsoorten. Doordat het zo taai is, kan het de fricties beter opvangen. Eikenhout is ook wel hard, maar het kan ook knappen. Hout moet omwille van de vochtigheid ook vers gezaagd zijn, liefst zo kort mogelijk tegen de winter aan want dan is de sapstroom – het opwaartse transport van water en voedingsstoffen – in de stam het grootst. In de zomermaanden, als de boom in bloei staat, wordt het vocht vanuit de wortels van de boom veel meer richting de bladeren gestuurd. Dan is het hout van een aanmerkelijk mindere kwaliteit. Die houtkennis is essentieel als je aan dit soort projecten begint.”
Op een dag kon Wim Brock voor een acceptabel bedrag het vrachtwagenonderstel van een TT-Ford op de kop tikken. “Meer had ik eigenlijk niet nodig, want de rest kon ik zelf wel nabouwen. Het is jeugdsentiment. Mijn oom was vroeger smid bij de Gelderse Trammaatschappij in Doetinchem, dus daar zal ik het ook wel een beetje van hebben. Ik heb nog tekenschriftjes van toen ik een jaar of 8 oud was en daarin tekende ik voornamelijk auto’s die verdacht veel gelijkenis vertonen met wat je nu allemaal terugvindt in mijn oldtimerverzameling. Bovendien vind ik het mooi om op mijn manier een stukje te kunnen bijdragen aan het behoud van ons culturele erfgoed.”
Nabouwen Eccles-caravan duurde ruim twee jaar
Geconfronteerd met de vraag welke reconstructie of restauratie hem de meeste voldoening schonk, hoeft Wim Brock geen seconde na te denken. “Toen ik de originele Eccles-caravan voor het eerst in het Britse National Motor Museum in Beaulieu zag staan, was ik op slag verkocht. In een opwelling besloot ik: die ga ik nabouwen, zonder er ook maar een seconde bij na te denken over wat ik me nu weer op de hals had gehaald. De bouw nam ruim twee jaar in beslag, maar in die tussentijd ben ik ook minstens vijf keer terug naar Beaulieu gereisd om zoveel mogelijk foto’s te maken, de opbouw te bestuderen en de exacte maatvoering van het origineel op te meten. Mijn broer woonde toen in Shaftesbury, in het Graafschap Dorset, waardoor ik al die reisjes naar het museum meteen kon combineren met een bezoek aan de familie. Maar goed dat ik dat als excuus kon opvoeren, want anders had mijn vrouw mij wellicht helemáál voor gek verklaard, haha. Ik wist toen al dat de Eccles-caravan het pièce de résistance van mijn verzameling zou worden. Vandaar ook dat ik eerst nog een schaalmodel van de caravan heb nagebouwd, om toch maar zeker te zijn dat mijn ontwerpplan daadwerkelijk klopte.” Met voldoening glundert hij: “Maar ik moet zeggen, hij is voor de volle honderd procent geworden zoals ik het vooraf bedacht had.”
Niet zozeer de bovenbouw maar het vinden van een geschikt onderstel bleek ook in dit geval een van zijn grootste hoofdbrekens. “Daar is inderdaad best wat tijd overheen gegaan, maar net toen ik de hoop al min of meer had opgegeven, vond ik een Pijnappel-onderstel bij De Witte Smid aanhangwagens in Warnsveld dat qua maatvoering perfect aansloot: de buitenmaten van de caravan pasten precies op het basisframe en er zaten bovendien al bladveren bij. Blijkbaar stond dat gedemonteerde tweedehandsje er al geruime tijd in de weg, want voor een appeltaart en een krat bier mocht ik ’m zo meenemen. De rest was daarna een invuloefening … min of meer …” Veelbetekenende grijns.
Caravan is levend decor
Sfeervolle olielampjes als verlichting, Hyacinth Bucket-achtig bloemetjesbehang, glas-in-loodraampjes, kokosmatten als vloerbedekking, een koffiekan en bonensnijder uit overgrootmoeders tijd, een oliebrandertje als kooktoestel, Ragtimejazz op krakerig vinyl onder de naald van de grammofoon … Oog voor detail kun je Wim Brock wel toevertrouwen als het gaat om nostalgische beleving. “Ik ben absoluut geen muggenzifter die honderd procent historische accuraatheid nastreeft, maar als je een replica bouwt, moet die er wel precies zo uitzien als het origineel, inclusief de aankleding ervan. Bij dat retrosfeertje hoort mijns inziens ook een levend decor dat daarbij aansluit. Het plaatje is pas compleet als het geheel de sfeer van het Great Gatsby-tijdperk uitstraalt. Mannen uit de roaring twenties waren misschien wel de best geklede generatie van de twintigste eeuw. Niet voor niets is er nu een complete kledinglijn ontwikkeld rond de Netflix-serie Peaky Blinders, die zich eveneens vlak na de Eerste Wereldoorlog afspeelt. Voor die paar keer per jaar dat ik er met de Eccles-caravan op uit trek, houd ik me dan ook aan de dresscode van het interbellum. Na jarenlang rondstruinen in kringloopwinkels en op rommelmarkten heb ik inmiddels een complete garderobe uit die periode verzameld: stijlvolle maatpakken, hoeden, leren jassen met of zonder bontkraag, twee- en drieknoops double-breasted modellen, Oxford-veterschoenen, Victoriaanse rijglaarzen … Maar ook chauffeurskleding uit die tijd, want in de welgestelde kringen gold toen het zich ‘laten rijden’ pas helemaal als exclusief statussymbool. Vandaag de dag is een caravan een massaproduct, maar tijdens het interbellum was het voornamelijk een speeltje van de welgestelde bourgeoisie. In de jaren 30 kostte een Engelse caravan zo’n 3.000 gulden, de prijs die ook voor een bescheiden rijtjeshuis werd betaald. Met ook nog eens een auto ervoor met genoeg vermogen om de caravan te trekken, waren het alleen de gegoeden der aarde die zich dat konden permitteren.”
Vanwege de vrij kleine slaapruimte is het vrijwel altijd ruzie onder de kinderen wie er in de retrocaravan mag slapen. Wim: “Het gekke is dat iedereen erin wil pitten, terwijl ze ook in onze moderne camper kunnen die veel comfortabeler is en veel meer luxe biedt. Hoewel ik er zelf de gelijkenis niet in zie, kan ik ergens wel begrijpen dat mijn Eccles-caravan bij jonge kinderen onmiddellijk associaties oproept met de Pipo de Clown-woonwagen uit de gelijknamige jeugdserie. Niet alleen bij kinderen trouwens; jong en oud wordt erdoor geroerd, want Pipo behoort in Nederland natuurlijk tot het collectieve geheugen. Ik kijk er niet langer van op wanneer omstanders me voor de zoveelste keer toezingen: ‘Pipo de clown en Mamaloe, reizen recht door zon en regen, langs de wijde wereldwegen …’ Tja, als zelfs ik op mijn 72e de tekst nog vanbuiten ken, dan mag je wel van een evergreen spreken.”
Double-clutch zorgt voor specifieke ervaring
Vanwege de double-clutch techniek die noodzakelijk is om de ongesynchroniseerde driebak te kunnen bedienen, het handmatig bijstellen van de ontsteking tijdens het rijden, het ontbreken van stuurbekrachtiging en de op z’n zachtst gezegd matige remvertraging van de trommelremmen heb je sowieso al de handen vol aan het besturen van een A-Ford uit 1930. Onnodig te melden dat die rijtechnische moeilijkheidsgraad nog aanzienlijk toeneemt zodra je er een gevaarte van bijna 750 kg aan koppelt. “En dan mag ik nog van geluk spreken dat de A-Ford als eerste was uitgerust met een conventionele pedalenopstelling zoals we die nu kennen. Met de omgekeerde pedalenbediening van de T-Ford kom je pas écht handen en voeten tekort”, grijnst Wim terwijl hij geconcentreerd maar ook zichtbaar genietend de retrocombi via rustige binnenwegen naar de camping in Lieren stuurt.
“Die paar keer per jaar dat we met de Eccles gaan kamperen is het altijd ergens in de omgeving van mijn woonplaats Zutphen, want als een ritje langer dan een uur duurt ben ik helemaal gesloopt. Drukke hoofdwegen probeer ik te vermijden, want andere bestuurders halen soms de gekste dingen uit om de auto met caravan-combinatie te fotograferen. Ze houden dan allerminst rekening met de technische beperkingen van een auto uit 1930. De mechanische trommelremmen reageren per definitie al vrij traag, dus met ook nog eens een klassieke caravan erachter moet je daar voortdurend op anticiperen. Bij 50 km/h duurt het wel 15 meter alvorens de oplooprem reageert. Die oplooprem is overigens ook een uitvinding van Eccles.”
Rijdt niet harder dan 60 km/h met A-Ford
Harder dan 60 km/h rijdt Wim niet, want bij die snelheid krijgt het amper 40 pk sterke 3,2-liter viercilinderblok al flink op z’n donder. “Ik krijg geregeld de vraag of ik de A-Ford samen met de caravan niet wil verhuren, maar daar begin ik niet aan. Daarvoor ben ik veel te zuinig op mijn spullen. Bovendien vereist het rijden ermee zoveel specifieke ervaring dat je dat niet zomaar aan een onbedreven iemand kunt overlaten. Jaarlijks verleen ik mijn diensten een paar keer aan evenementen, maar dan krijgen ze mij als chauffeur erbij, te nemen of te laten.”
Dit verhaal is eerder gepubliceerd in AutoWeek Classics 09-2021